Via het spel dat spontaan ontstaat, komen tot een ontwerpvraag. Via het spel kunnen problemen benoemd worden die door hun uitdagende formulering en in rol, opgelost kunnen worden. Ontwerpend leren start in groep 1/2.

‘Oké, dan ben ik de baby. En ik was vandaag jarig.’

‘Hoe oud word je dan?’

‘Baby’s zijn nul jaar.’

‘Maar je bent nu toch jarig?’

‘Ja.’

‘Hoe oud word je dan?’

‘… Dan word ik 1 jaar!’

‘Dan zet ik 1 kaarsje op de taart. Ben je dan eigenlijk nog wel een baby als je jarig bent geweest?’

‘Ja! Ik wel. En ik wil geen taart, maar ik wil frietjes voor mijn verjaardag.’

Vandaag mag ik meespelen in de huishoek. We zijn met zijn vijven en al snel blijkt dat we een behoorlijk dominante baby in huis hebben.

Heel realistisch zou je kunnen zeggen. Als moeder herken ik de baby prima in dit gedrag. Het grote verschil is wel dat deze baby al een behoorlijk ver is wat betreft de taalontwikkeling en deze ook actief gebruikt.

Friet moet het worden.

Er worden een aantal kastjes open getrokken. Uiteindelijk hebben we 3 plastic frietjes op tafel liggen.

‘Dit is echt een groot probleem!’

Geschrokken kijken mijn huisgenoten naar mij op. Mijn toon en gezichtsuitdrukking zijn zeer ernstig. ‘Met hoeveel mensen zijn wij hier op het feest?’ vraag ik. Er wordt goed geteld, we zijn met zijn vijven.

‘Dan hebben we echt VEEL te weinig friet voor een feestmaal.’

Voordat de pret helemaal bedorven is, zeg ik er achter aan: ‘Gelukkig kunnen wij daar vast een oplossing voor bedenken. Baby wil friet.’

‘Hoe kunnen wij nep friet maken?’

We hebben een probleem en daarmee een ontwerpdoel. Op de kast ligt mijn notitieblok met een pen. Ik noteer boven aan het woord friet en teken er een bord met frietjes naast en een vraagteken.

Even tussendoor: De makkelijkste oplossing, zeker voor jonge kinderen, is net doen alsof er op de bordjes frietjes liggen. Ook tijdens dit spel kwam deze optie naar voren. Ik heb daar positief op gereageerd. ‘Ja, inderdaad zo kan het ook! Ik ben alleen wel benieuwd wat wij zelf kunnen maken. Doe jullie mee met dat onderzoekje?’

In dit geval waren we met zijn vijven behoorlijk enthousiast om dit te gaan doen.

‘Hoe zit echte friet eruit?’

Door deze vraag te stellen wil ik tot een kort lijstje met criteria komen. Op ons lijstje komen de woorden ondersteund met tekeningetjes:

  • Staafjes
  • Geel (we moesten even op zoek naar een geel potlood)
  • Verschillende lengtes

‘Zo, dat hebben jullie duidelijk gezegd! Waarmee zullen we nu gelijk de friet gaan maken?’

‘…’

‘Weet je wat, laten we een rondje lopen en kijken wat er allemaal is.’

De kinderen hebben niet gelijk een idee. Daarom gaan we even wandelen langs de kasten en kijken we in het magazijn. Ze krijgen van mij ook letterlijk de opdracht mee om:

Rond te speuren naar materialen die bruikbaar zijn.

We gaan op verkenning. Zo zien ze ineens van alles:

Gele stiften, potloden en papier
Gele vouwblaadjes, pijpenragers en plakplaatjes
Klei in combinatie met gele verf

De voor en nadelen van de verschillende materialen worden besproken. Dit kun je natuurlijk ook allemaal testen, dat zou een vervolg stap richting ontwerpend leren zijn, zodat de voor- en nadelen ontdekt worden.

Wij bedenken nu:

Met gele stiften of potloden wit papier geel kleuren is onhandig als je al geel papier hebt.
Klei hard laten worden en dan verven duurt te lang.
De pijpenragers en de plakplaatjes hebben niet de juiste vorm.

Vandaar dat we ervoor kiezen om van geel papier stroken te gaan knippen. Om die vervolgens weer in verschillende lengtes te knippen.

Heel gezellig zitten we allemaal een eigen bordje vol friet te knippen. Ik geef hier en daar nog wat knip-tips en bedenk mij ook nog dat ik wat complimenten kan geven over het doorzetten en het geduld dat ze opbrengen.

Op het einde komen ze met een nieuw plan:

‘Zullen we frietzaakje spelen? Maar dan moeten we wel geld knippen!’